Een existentiële zoektocht naar 'normaal' gedrag
- Merijne Hazenoot-Hoorn
- 5 feb
- 8 minuten om te lezen
Essay 1 in de serie _ Contact in plaats van diagnose
Gedrag in plaats van persoon
‘’Als ze me nu konden zien, zouden ze me voor gek verklaren’. Het was een zenuwslopende gedachte die maar door mijn hoofd bleef flitsen toen ik voor de zoveelste keer een dissociërende paniekaanval had. Ik was helemaal alleen, voelde me verkrampt terwijl ik in de foetushouding lag. Ik was doodsbang voor de eenzaamheid die zich onvermijdelijk aan mij opdrong. De angst en paniek die ik voelde door het gevoel dood te gaan vanbinnen, was bijna onverdraaglijk. Ik begreep het niet. Waarom voelde ik dit? De angst en veroordeling over mijn eigen onwetendheid hierover, deden mij nog verder uit elkaar vallen dan ik al was. Het hield de paniek in stand. Het voelde alsof ik in stukjes uiteenspatte en nooit meer heel zou worden. En ik strafte mijzelf ervoor – hoe kon ik toch zulk idioot gedrag vertonen? Was ik gek geworden!?

Angst voor het ‘onbekende’
Sinds mensenheugenis zijn er ideeën over wat ‘normaal’ en ‘abnormaal’ gedrag is. Hoe dit wordt gedefinieerd is steeds aan verandering onderhevig. Wat echter een constante is, is dat we (in ieder geval hier in het westen) ons best doen om van ‘abnormaal’ gedrag af te komen. We willen het fixen en oplossen omdat we het niet begrijpen. Van gekkenhuizen tot heropvoedingskampen, van hersenstimulatie tot een bijbel voor psychopathologie, alles is erop gericht om de ‘abnormaliteit’ op te heffen zodat iemand ofwel geen overlast meer is voor de samenleving, ofwel weer deel kan nemen aan de samenleving op een manier zoals ‘wij’ dat verwachten. Alles wat afwijkt wordt gepropageerd als probleem.
Dit gegeven raakt mij. Het raakt mij dat we in de zoektocht naar ‘normaal’ gedrag steeds een oordeel hebben over de ander, omdat we zelf zo bang zijn de onzekerheid over ‘onbekend’ of – zoals ze dat tegenwoordig noemen – ‘onbegrepen’ gedrag onder ogen te komen. Waarom zijn we zo bang voor dat wat we niet ‘begrijpen’ of voor de onzekere gevolgen van iemands onbekende gedrag?
We overleven door ‘erbij’ te horen
Als mens zijn we afhankelijk van elkaar voor onze overleving. Val je buiten de groep, dan is dit op celniveau een levensbedreigende ervaring. We doen er daarom alles aan om bij de groep te blijven horen. In deze zoektocht naar ‘erbij’ horen, vindt een paradox plaats in ons gedrag naar anderen. Aangezien een groep er alleen kan zijn wanneer er meerdere mensen betrokken zijn, zou je verwachten dat we ons best doen om zoveel mogelijk mensen bij de groep te betrekken – ongeacht hoe je bent. Het klopt dat we mensen niet zomaar laten vallen. Echter gebeurt er ook gemakkelijk iets anders. Vanuit de angst om onze eigen plek in de groep te verliezen, zoeken we naar normatieve gedragsregels die ons ‘vertellen’ dat we erbij horen. ‘Als ik mij zus of zo gedraag, dan ben ik zeker van mijn plek’. Het is een onbewust en constant checken. Alles wat van deze normen afwijk, wordt onbewust als potentiële bedreiging voor onze eigen plek gezien. De bekende gedragsregels worden hiermee immers ter discussie gesteld, wat onzekerheid in ons oproept over wat we zelf moeten doen om ‘erbij’ te blijven horen. We wijzen daarom ‘abnormaal’ gedrag af zodat we onbewust onze eigen positie in de groep veiligstellen.
Kort gezegd is de historische zoektocht en dwangtocht naar ‘normaal’ gedrag een uiting van existentiële angst om buiten de groep te vallen als je afwijkt. We zijn bang om dood te gaan wanneer we er niet bij horen. We zijn daarom bang voor het onbekende en dat wat we niet begrijpen omdat dit onze ‘zekerheden’ ter discussie stelt. Dus verwachten we dat iedereen ‘normaal’ gedrag vertoon en doen we ons best om zelf absoluut niet ‘abnormaal’ te zijn. Begrijpelijk en schokkend!
Lineaire verklaringen voor gedrag
De geschiedenis kent vele oorzaken die hebben geleid tot de overtuiging die we nu hebben over wat ‘normaal’ gedrag is. Tegenwoordig richt de psychiatrie zich op het labelen van gedrag via diagnostiek. Oorspronkelijk was dit diagnose-systeem bedoeld om behandelingen overzichtelijk te kunnen bekostigen. Onze zorgfinanciering is erop gericht om de beschikbare middelen zo eerlijk mogelijk te verdelen, dus is het logisch om een lineair financieringssysteem te ontwikkelen wat uitgaat van vaste behandelprogramma’s op basis van ‘objectieve’ problemen. Een onderliggend idee hierbij is dat mensen op deze manier vrij efficiënt van hun probleem afgeholpen worden. ‘Heb je probleem A en wij behandelen je met optie B en C, dan zal dit leiden tot D’.
Deze lineaire manier van financieren voert inmiddels iets minder de boventoon. De financiering en de diagnostiek zijn losgetrokken van elkaar. Dat neemt niet weg dat het principe van diagnostiek ver is doorgedrongen in de psychiatrie. Niet alleen om de financiering en behandeling overzichtelijk te maken, maar ook – zo is mijn hypothese – om onbegrepen gedrag te kunnen verklaren zoals ik hierboven toelichtte. Zo ‘begrijpen’ we wat ‘afwijkt’, en dat maakt het minder ‘bedreigend’. Sterker nog, het geeft ons handvaten om ermee om te gaan, waardoor we onze angst voor ‘erbuiten vallen’ en het ‘niet weten’ of het ervaren van ‘griploosheid’ niet onder ogen hoeven te komen. Met diagnostiek hebben we duidelijke handelingsperspectieven van waaruit we de persoon in kwestie kunnen helpen deel te nemen aan de samenleving op een manier die past bij ‘wat voor ons bekend is’.
Het is een goed bedoelt en nobel streven om iedereen te betrekken bij de samenleving, waar op deze manier tegelijkertijd veel verdriet uit voortkomt. Ik zie zeer frequent jonge mensen in mijn praktijk die volgens de gangbare psychiatrie ‘niet te helpen zijn’. Ze zijn ‘te moeilijk’, ‘te complex’, de psycholoog heeft ‘ineens geen mogelijkheid meer’ om deze cliënt te helpen nu er een mogelijke sprake zou zijn van neurodivergentie (ook al kwam de betreffende cliënt al een aantal maanden bij deze psycholoog). De cliënt heeft ‘een steekje los’ en als de behandeling niet aanslaat dan wordt er meer diagnostiek gedaan om te kijken ‘waar het probleem dan zit’. Steeds wordt ernaar gestreefd grip te krijgen op dat wat niet begrepen wordt. Het raakt me telkens tot op het bot.
De buitengewoon heftige consequentie hiervan is een gevoel van depersonalisatie bij deze cliënten. Ze voelen zich niet gezien voor wie ze zijn, maar gereduceerd tot hun gedragsprobleem. Cliënten die ik zie hebben zich geïdentificeerd met hun diagnose. Hun gedrag zien ze niet als een ingenieus overlevingsmechanisme wat zich adaptief aanpaste aan veranderende omstandigheden met de mogelijkheden die ze hadden. Ze zien de diagnose als definitie en verklaring voor wie ze in werkelijkheid zijn. Ze ‘zijn’ depressief, ze ‘zijn’ bipolair, ze ‘zijn’ een dissociatiestoornis. Alsof er verder niks meer is. Geen geschiedenis, geen levensverhaal, geen hobby’s, geen interesses, geen dromen en passies, geen veerkracht, geen levensenergie, geen niks…
De cirkelredenering in persoonlijke diagnostiek
Vaak wordt er bij diagnostiek uitgegaan van het idee dat de diagnose van het gedrag een verklaring geeft voor het gedrag zelf. Het gedrag wordt hiermee persoonlijk gemaakt – alsof iemand er direct schuld aan heeft.
Er zit een cirkelredenering in deze manier van persoonlijk diagnosticeren. Garbor Maté beschrijft dit treffend in zijn boek ‘De mythe van normaal’. ‘Waarom is die persoon druk? Omdat hij ADHD heeft. Waarom heeft hij ADHD? Omdat hij druk is’. Het zegt precies niks over de oorsprong van het gedrag en waarom deze persoon dit gedrag nodig heeft in een betreffende situatie. Het zegt niks over wie deze persoon is, maar die suggestie wordt wel gewekt. Dit komt omdat de diagnose wel iets zegt over wat er van het gedrag gevonden wordt, namelijk dat het ‘abnormaal’ is. Het op deze manier persoonlijk maken van gedrag, doet iets met iemands zelfbeeld. Het wordt er meestal niet steviger van.
Gedrag als product van interactie met de omgeving
Het is niet nodig om gedrag persoonlijk te diagnosticeren wanneer je gedrag ziet als product van een interactie met de omgeving. Het individu en de omgeving zijn in een constante wisselwerking met elkaar. We groeien allemaal op in verschillende genetische, epi-genetische, familiaire, historische, culturele, maatschappelijke, geografische, psychologische en sociale omgevingen. We zijn daarnaast allemaal uniek. We hebben een eigen binnenwereld en die interacteert op unieke wijze met deze unieke context. Constant en altijd. Om te overleven moeten we ons effectief aanpassen aan deze omgeving (dit heet adaptatie), zodat we de aanwezige middelen en mogelijkheden in de omgeving kunnen gebruiken om te overleven. Zo vinden we voedsel, warmte en gezelschap in onze omgeving.
Alles in ons is erop gericht om te overleven. Wanneer onze omgeving een bedreiging vormt, dan ontwikkelen we de meest effectieve overlevingsstrategie die we kunnen met de mogelijkheden die we op dat moment voor handen hebben. Op die manier proberen we de harmonie te herstellen tussen onszelf en onze omgeving (dit heet homeostase), waardoor er weer rust ontstaat in ons lijf en we ons verder kunnen ontwikkelen.
De meest effectieve overlevingsstrategie die je als kind kan toepassen, is anders dan wat je als volwassene zou kunnen doen. Je bent immers veel afhankelijker en hebt minder ervaringen en vaardigheden dan wanneer je volwassen bent. De meest effectieve overlevingsstrategie die persoon A kan toepassen in situatie X, kan enorm verschillen van de meest effectieve overlevingsstrategie die persoon B in dezelfde situatie tot uiting kan brengen. Dit komt omdat we allemaal unieke mentale, fysieke en sociale mogelijkheden tot onze beschikking hebben. We hebben daarom ook allemaal onze eigen uitdagingen ten aanzien van onze omgeving. Daarom adapteren we ons allemaal op unieke wijze. Er zit dan ook een hoop subjectiviteit in wat wordt ervaren als een ‘bedreigende omgeving’ en ‘effectieve overlevingsstrategie’ op dat moment.
Van persoonlijke diagnostiek naar oog voor gedrag in de context
Ons gedrag hangt dus altijd samen met onze omgeving. In de interpretatie van deze context speelt zowel onze ervaringen uit het verleden, de gewaarwordingen in het heden en ons beeld van de toekomst een rol. Iemands gedrag is daarom een probleem wat op zichzelf staat of wat als psychopathologie in zichzelf kan worden gedefinieerd. Het is het gevolg van de manier waarop iemand zichzelf gezien diens mogelijkheden zo effectief mogelijk kon aanpassen aan de omgeving.
Gedrag enkel persoonlijk diagnosticeren helpt daarom meestal niet om jezelf gezien jouw mogelijkheden op een gezondere manier aan te passen aan de omgeving. Het helpt vooral om te zien waar dit niet is gelukt.
Oog voor de context vraagt om toestemming om af te wijken
‘Leuk en aardig’ kan je denken, ‘oog hebben voor de context. Iemands gedrag is nog steeds niet helpend’. Dat klopt, en dat wil ik ook niet onderuithalen. De context van het gedrag is niet het enige waar we aandacht voor moeten hebben. Waar ik wel voor pleit is dat we als hulpverleners verder durven te kijken dan het persoonlijk diagnosticeren van het gedrag. Dit vraagt echter ook dat we kunnen verdragen dat mensen ‘afwijken’ van wat wij verwachten. Willen we iemand heel laten en zien voor wie hij is dan moeten we accepteren dat mensen verschillen. We moeten onze eigen angst voor ‘onbekend’ en ‘onbegrepen’ gedrag onder ogen komen en onze eigen overtuigingen van ‘wat je moet doen om erbij te horen’ opzij durven zetten. We moeten ons wereldbeeld durven verruimen met de subjectieve ervaring van de betreffende cliënt tegenover ons.
Hiermee pretendeer ik niet dat we oordeelloos kunnen of moeten zijn. Ik zeg wel dat het oog hebben voor het persoonlijke verhaal van iemand meer verbinding schept dan het objectief beoordelen van gedragskenmerken.
En is verbinding niet de bron van heling?
Dit was het eerste essay in de serie ‘Contact in plaats van diagnose’. Het tweede artikel gaat in op de rol van verbinding met onszelf en met de ander om heel te worden.
Commentaires